De maatschappelijke opwinding over de fossiele industrie is groot. Het is ook niet zo moeilijk om boos te worden over de gigantische winsten die de oliemaatschappijen het afgelopen jaar hebben gemaakt. Die winsten maken de fossiele industrie ook super aantrekkelijk voor financiers, en dat laat zich slecht rijmen met de noodzaak om een groen energiesysteem te bouwen.
De zorg daarover is een belangrijke bron van opwinding. Niet alleen activistische partijen keren zich tegen fossiele investeringen, maar ook het ABP heeft recent dergelijke investeringen afgewezen. Het deel van het bedrijfsleven waarvoor dit relevant is, reageert vol onbegrip. We hebben immers nog jarenlang fossiele brandstoffen nodig, ze zullen dus ook nog jaren beschikbaar zijn, hoezo mag je dan niet meer investeren in vraag of aanbod van fossiele brandstoffen? Het is toch heel onverstandig om je oude schoenen niet meer te onderhouden zolang je geen nieuwe hebt?
De Nederlandse economie is/was energie-intensief
Voor Nederland is dit een belangrijke discussie, omdat wij een energie-intensieve economie hebben. Op basis van het overvloedig aanwezige aardgas, en de gemakkelijke aanlanding van kolen en olie, was Nederland vijftig jaar lang een aantrekkelijke vestigingsplaats voor energie slurpende bedrijven. De Rotterdamse haven was een aantrekkelijke plek om brandstoffen te produceren. Dat is op dit moment flink aan het kantelen. Gas moet worden geïmporteerd, en fossiele brandstoffen zullen de komende decennia uit het economisch verkeer verdwijnen, ter bestrijding van de klimaatveranderingen. En daarom is het helemaal niet gek om het investeringsbeleid van bedrijven met een grote afhankelijkheid van fossiele brandstoffen scherp tegen het licht te houden.
De keuze om geen sterfhuis te worden
Bedrijven kunnen er voor kiezen om niet te investeren in een klimaatneutrale toekomst. Daarmee kunnen ze er op gokken dat het met het klimaatneutraal beleid niet zo’n vaart loopt, en daar kunnen ze ook stevig voor lobbyen, maar in feite classificeren ze zichzelf daarmee als toekomstig sterfhuis. Veel bedrijven kiezen daar niet voor, maar mengen hun investeringen richting fossiel en groen. Een beoordeling van een dergelijk investeringsbeleid is ingewikkelder dan alleen maar te kijken naar de verschillen in de hoeveelheid geld die wordt gestopt in de fossiele tak en de hoeveelheid die wordt besteed aan vergroeningsinvesteringen.
Hoezeer de vaak overduidelijk veel grotere investeringen in fossiel vergeleken met groen logischerwijs het nodige wantrouwen oproepen. Recent heeft het TNO in opdracht van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie een rapport uitgebracht “Uitfasering fossiele technieken” dat qua filosofie behulpzaam kan zijn om tot een evenwichtige afweging te komen. TNO rekent in dat rapport uit, op basis van het eigen scenario voor de energietransitie “Transform”, wanneer een fossiele techniek afgeschreven moet zijn, en tot hoelang een investering in een dergelijke techniek daarom nog lonend kan zijn. Voor veel technieken blijkt 2030 een kantelpunt te zijn. Dat is overigens gebaseerd op een scenario dat mikt op een verdwijnen van fossiele brandstoffen in 2050. Steeds meer landen kiezen ervoor om 2040 te hanteren als jaar waarin dit afscheid voor de meeste sectoren moet plaatsvinden. Dat brengt het kantelpunt angstwekkend veel dichterbij.
De aandeelhouder kan kiezen voor het sterfhuis
Het nieuwe energiesysteem moet nog worden gebouwd. Groene brandstoffen zijn nog nauwelijks in de markt. Er wordt nu gebouwd aan de eerste grote electrolysers om groen waterstof te produceren. Ook de eerste investeringen in de productie van groen nafta zijn recent gedaan. Maar de schaal is nog klein en de winstgevendheid van deze investeringen is verre van gegarandeerd. De winst zit in het zijn van “first mover”. Kennis opdoen, en bij succes snel kunnen opschalen.
Het ingewikkelde van grote investeringen is dat het veelal om installaties gaan die vele tientallen jaren kunnen draaien, terwijl bedrijven veel kortere terugverdientijden nastreven. Daarom blijft de fossiele wereld zo aantrekkelijk. Zonder sturing van de overheid gaat dit ook niet vanzelf goedkomen.
Dat kan op twee manieren. Helder het einde van het fossiele tijdperk afkondigen via stevige normeringen die ook echt worden afgedwongen. En door het stimuleren van de groene investeringen. Maar of het dan goedkomt? Daar spelen ook de aandeelhouders een rol. Als alle vooruitkijkende aandeelhouders vertrekken uit de bedrijven die met dit dilemma worstelen, en worden vervangen door aandeelhouders die het liefst achteruit kijken en zich laten verblinden door de grote winstgevendheid van fossiel, gaan sommige bedrijven wellicht alsnog de kant van het sterfhuis op. De toekomst is dan voor heel nieuwe bedrijvigheid.
Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij werkzaam bij ABDTopconsult van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Ter Haar schrijft maandelijks voor Investment Officer over de relatie tussen overheid en markt.