Column
Opinie

Wie stuurt de aandeelhouder?

Iemand zei mij laatst: ‘Dat een bedrijf beursgenoteerd is, betekent dat niemand er eigenaar van wil zijn.’ Zo scherp zou ik hem zelf niet formuleren, er zijn ook wel een paar ontkrachtende voorbeelden te verzinnen. Maar dat een aandeelhouder zich vaak eerder eigenaar van zijn eigen aandelenvermogen beschouwt dan mede-eigenaar van het bedrijf waarin hij de aandelen houdt, komt mij al jarenlang als tamelijk waarschijnlijk voor. 

Ik kom op dit thema omdat vooral door klimaatactivisten de laatste tijd diverse strategieën worden ontwikkeld om de rol en positie van aandeelhouders te beïnvloeden. Zo worden institutionele beleggers  en banken belaagd om hun portefeuille te zuiveren van fossiele bedrijvigheid. Die fossiele bedrijven zelf worden uitgedaagd om zich op relatief korte termijn van hun fossiele erfenis te ontdoen en over te schakelen op duurzame productieprocessen. Nu is de vraag hoe kansrijk dergelijke strategieën zijn in het licht van het betwijfelbare  gevoel van eigenaarschap van de aandeelhouder.

Negatieve selectie van aandeelhouders

Het argument dat gehanteerd wordt door de financiële sector dat als zij hun aandelenportefeuille opschonen er een eenzijdig gekleurd aandeelhouderschap overblijft dat juist erg zal vasthouden aan de kortetermijnwinsten van de niet-duurzame bedrijvigheid lijkt mij wel hout te snijden. Dat soort aandeelhouders bestaat, daar hoeft geen twijfel over te bestaan, en de kans is niet denkbeeldig dat dergelijke aandeelhouders het management ook vastbinden op een behoudende koers, zelfs als het management beseft dat de maatschappelijke toekomst ergens anders ligt. Op korte termijn liggen de florissante rendementen toch eerder in de bestaande bedrijfsvoering dan in de meer experimenterende fase van de duurzame bedrijfsvoering. 

Vanuit die optiek is het zinvoller om de aandeelhoudersvergadering te gebruiken om een discussie te voeren over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijf en de consequenties daarvan voor de bedrijfsstrategie. Het grote bedrijfsleven heeft nu eenmaal grote impact op de maatschappelijke dynamiek, inclusief die dynamiek waarmee de mondiale economie de draagkracht van de planetaire mogelijkheden al ruimschoots heeft overschreden. Maar de functie van dergelijke discussies op de aandeelhoudersvergadering zou weleens meer kunnen liggen in het transparant krijgen van de maatschappelijke impact van het bedrijf dan dat er echt een bijsturende werking van uit gaat. Diverse milieubewegingen hebben inmiddels dan ook gekozen voor externe sturing, en de kracht van de rechterlijke macht ontdekt. Urgenda was daarin succesvol ten aanzien van CO2 reductie, de MOB ten aanzien van stikstof, en Milieudefensie heeft nu aan een reeks van bedrijven aangekondigd gerechtelijke acties te overwegen. 

Intern of extern sturen van de maatschappelijke strategie

Dit alles roept toch wel de vraag op wat de verstandigste manier is om het grote bedrijfsleven te sturen in de gewenste en/of noodzakelijke maatschappelijke beweging. Kan de maatschappelijke verantwoordelijkheid intern worden geborgd, in statutaire verplichtingen of in een corporate governance code? Hoe belangrijk het ook is dat bedrijven zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid bewust zijn als spelers met een grote maatschappelijke impact, tot nu toe zijn de successen van pogingen tot het intern borgen hiervan heel beperkt. Ligt het ook niet meer voor de hand dat de sturing van noodzakelijke maatschappelijke ontwikkelingen als een gezamenlijke maatschappelijke taak wordt gezien? Daar hebben we democratische processen voor, en een overheid die die processen in goede banen moet leiden.

Het echte pijnpunt is helaas dat de overheid die rol onvoldoende vertrouwenwekkend weet in te vullen. De organisaties die duurzaamheid nastreven zoeken vanuit dat gebrek aan vertrouwen in politiek-bestuurlijke slagkracht naar andere sturingsmogelijkheden, het bedrijfsleven ontbeert ook veelal het vertrouwen dat de overheid op een zorgvuldige en transparante manier sturing geeft aan de toekomst van Nederland, voelt zich daardoor dikwijls in de steek gelaten en kiest dan maar voor een defensieve strategie. 

Collectief vertrouwen is nodig

Ik proef in tal van gesprekken de behoefte om collectief in beweging te komen, en met elkaar een gezonde, veilige en duurzame toekomst binnen te trekken. Maar het vertrouwen in die collectiviteit ontbreekt. Politieke uitspraken als ‘we moeten dit samen doen!’ , ‘schouder aan schouder’ krijgen geen inhoudelijke betekenis en blijken in de praktijk vaak loze woorden die niet met zinvolle beleidsacties worden ondersteund. Op veel beleidsterreinen zijn geen heldere normen gesteld, en als ze al bestaan, worden ze niet of onvoldoende gehandhaafd, of weer verschoven door kortetermijn-incidentenpolitiek. En dat brengt mij bij de stelling dat het maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel van het grote bedrijfsleven nodig is om hun maatschappelijke impact te verduurzamen, maar pas tot bloei kan komen bij een deugdelijke maatschappelijke sturing van het landsbestuur.  

Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij werkzaam bij ABDTopconsult van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Ter Haar schrijft maandelijks voor Investment Officer over de relatie tussen overheid en markt.