Hoe toets je onder de nieuwe regelgeving van MiFID II de geschiktheid van beleggingen voor je cliënten? Hoogleraar Tom Loonen van de VU bracht de nieuwe vereisten in kaart tijdens een recent seminar van private bank Theodoor Gilissen.
De waaghalzen die achtbaan de Baron in de Efteling aandurven, kennen het gevoel. Over het spoor klimt je karretje in enkele fases omhoog, om daarna bijna veertig meter vrijwel loodrecht naar beneden te zoeven. Maar voordat het zo ver is, hang je eerst twee ijselijke seconden te bungelen. In die fase zitten beleggingsadviseurs nu, aldus Tom Loonen, hoogleraar ‘Effectiviteit van wet- en regelgeving bij beleggingsondernemingen’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 3 Juli dit jaar is de deadline voor de Europese lidstaten. Dan moeten zij de nieuwe financiële toezichtregels, bekend als MiFID II, vertaald hebben naar lokale regelgeving. De richtlijnen lijken duidelijk, maar roepen nog aardig wat vragen op
Start van de relatie
Complex en tijdrovend is het sterk uitgebreide onderzoek naar de geschiktheid van beleggingen voor de cliënt. Dat vindt om te beginnen plaats bij de start van de relatie. Nieuw is dat de vermogensbeheerder voortaan een actieve onderzoeksplicht heeft. Voor de juiste informatie is hij nu nog afhankelijk van wat de cliënt hem vertelt, maar straks wordt dat mede zijn verantwoordelijkheid. Wat nu als de cliënt bepaalde informatie, bijvoorbeeld waar hij de rest van zijn vermogen heeft gestald, niet wil verstrekken? ‘Dan moet je hem niet bedienen’, aldus Loonen. Of toch? Hier gaan we bungelen. In het laatste vraag-antwoorddocument van de Europese toezichthouder ESMA wordt gerept van het ‘proportionaliteitsprincipe’. Gaat het om niet al te complexe beleggingsproducten, dan zou de beheerder kunnen volstaan met wat minder informatie. Loonen: ‘Maar neem je dat risico? Dat is je eigen verantwoordelijkheid als vermogensbeheerder. Want het lijkt glashelder, maar verderop in het document staat als conclusie toch weer: ‘verleen geen diensten aan een cliënt die geen openheid van zaken geeft’.
Voor elk advies
Gaat de beleggingsprofessional voor zijn cliënt aan de slag, dan zijn de plichten onder MiFID II afhankelijk van de relatie: advies of beheer. Vóór elk advies moet de adviseur, verwijzend naar de verklaring die bij aanvang van de relatie is opgesteld, aangeven waarom deze wijziging in de beleggingsportefeuille bij de cliënt past. Nieuw is ook dat de hij moet aangeven of de baten de kosten overtreffen, oftewel: valt te verwachten dat de cliënt na verrekening van de kosten nog iets overhoudt aan deze belegging?
Periodieke evaluatie
De periodieke geschiktheidsverklaring is alleen verplicht bij beheercliënten. Deze evaluatiegesprekken zijn officiëler dan voorheen en moeten ook nauwkeurig worden vastgelegd onder MiFID II. Bij een hoger risicoprofiel of bij het beleggen in complexe financiële instrumenten moet de frequentie hoger zijn, maar daar zijn geen vaste voorschriften voor.
Waarschuwingsplicht
Met de tussentijdse waarschuwingsplicht bij een waardeval van de beleggingsportefeuille van 10 procent, heeft Loonen nog wel een noot te kraken. Hierbij gaat het om de gehele waarde van de portefeuille, en om een signaal tussen twee afgesproken rapportages in. Dat deze verplichting juist voor beheercliënten geldt, vindt Loonen onlogisch. ‘Deze cliënten beleggen voor de lange termijn. Wat heeft het voor zin om ze tussentijds telkens op te schrikken? Dat zorgt alleen maar voor paniek.’
Ontsnappingsroutes
Vermogensbeheerders zinnen op manieren om onder de tijdrovende geschiktheidstoets uit te komen die onder MiFID II verplicht wordt vóór elk advies. Hoogleraar Tom Loonen betwijfelt of die wenselijk zijn. Eén methode is om particuliere cliënten te classificeren als ‘professionele belegger’. Dit kan misschien publiekrechtelijk mogelijk zijn, maar vervolgens is het de vraag of de cliënt ook echt de kennis en ervaring van een professionele belegger heeft. Is in die situaties niet een soort framework af te spreken, waarbij wordt aangegeven dat transacties binnen aangegeven kaders geschikt zijn? ‘Nee’, zegt Loonen. ‘Je kunt het wel doen, maar stel dat je straks voor de rechter staat, blijft het dan overeind? De cliënt kan dan zeggen: ze hebben mij destijds overtuigd om het dan maar zo aan te pakken, maar ik wist niet precies wat de consequenties waren.’ Een andere geopperde oplossing is om adviescliënten om te zetten naar beheercliënten, maar wel met ze te blijven bellen voor overleg bij een wijziging van de beleggingsportefeuille. ‘Ook hier geldt: wat betekent dit als je voor de rechter staat?’ aldus Loonen. ‘Je moet jezelf de vraag durven stellen: is de manier waarop ik de business inricht ook in de geest van de wet?’