Terwijl het Nederlandse kabinet vooral bezig is om zichzelf en de regeringscoalitie overeind te houden, stapelen de vraagstukken omtrent de Nederlandse economie zich op. En dan is asielmigratie, één van de grote struikelblokken in de huidige politieke constellatie, echt niet het grootste vraagstuk.
Het coalitieakkoord van vorig jaar laat met veel toekomstgerichte woorden, maar zonder beleidsinvulling, ook enig besef zien van welke vraagstukken wel echt belangrijk zijn. Die raken veelal de kern van de Nederlandse economische structuur.
Veel sectoren onder druk
De exportgerichte agrarische sector veroorzaakt een onhoudbare schade aan de natuur en de biodiversiteit. Het ammoniakprobleem dat de Nederlandse veeteelt veroorzaakt, legt nu al enkele jaren flinke delen van de economie lam. Met grote financiële consequenties. Dat is het eerste thema.
Het tweede thema is wellicht nog groter. De Nederlandse industrie is zeer afhankelijk van fossiele brandstoffen. Om een adequate bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de grimmige gevolgen van de klimaatveranderingen, moet de industrie volledig verduurzamen. Daarbij valt op dat de bedrijven die de veertien grootste verbruikers van fossiele brandstoffen vormen, hun hoofdkantoor allemaal ergens in het buitenland hebben. Dat zegt overigens ook al iets over de economische structuur in Nederland. De ministers aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag worstelen dagelijks met deze thematiek. Met veel geld, veel gepraat en onderhandeling lijkt te worden geprobeerd zoveel mogelijk van de huidige status quo te handhaven, zowel in de landbouw als in de industrie.
Veel recente analyses en rapporten wijzen een andere weg. Zo wordt in diverse studies aangetoond dat de natuurschade alleen maar is op te lossen met een andere agrarische structuur, die gericht is op circulariteit en niet langer vooral op export. In de Outlook Energiesysteem 2050 wordt uiteengezet dat de Nederlandse industrie voor fundamentele keuzes staat, waarbij de overheid in de begeleiding van die keuzes zich vooral moet richten op de gewenste situatie in 2040-2050, en niet op de situatie van nu. Daarbij moet de overheid niet alleen nationaal kijken, maar zoveel mogelijk naar de gewenste situatie voor de Europese Unie, en de positie van Nederland daarbinnen.
Vergrijzing, migratie en overspannen arbeidsmarkt
De denktank DenkWerk voegt daar een vraagstuk aan toe in het rapport dat deze week verscheen: ‘Migratie als motor’. DenkWerk toont aan dat de arbeidsmarkt de komende decennia enorm onder spanning komt te staan door de effecten van de vergrijzing in Nederland en de rest van Europa. Het binnenlandse aanbod van arbeid neemt af, en de vraag naar arbeid in de zorg neemt gigantisch toe. De afgelopen decennia hebben we de toenemende vraag naar arbeid voor een flink deel opgelost met arbeidskrachten uit Oost-Europa, maar die bron droogt op door een hogere welvaart aldaar en omdat ook daar de vergrijzing toeslaat.
Weinigen beseffen hoe afhankelijk sommige sectoren al zijn van buitenlandse arbeidskrachten. In de tuinbouw, de slachterijen, de distributiecentra, de horeca en de schoonmaak ligt het percentage buitenlandse arbeidskrachten boven de 60, of soms zelfs al rond de 80 procent. Bij ASML en de Nederlandse universiteiten is de afhankelijkheid van de buitenlandse arbeidsmarkt ook groot. Die afhankelijkheid van buitenlandse werknemers zal in het hele Nederlandse bedrijfsleven alleen maar toenemen als de zorg veel werkenden aantrekt, en bovendien de publieke sector heel weinig mensen met een migratie achtergrond binnen laat.
Meer immigratie kan een oplossing zijn voor de overspannen arbeidsmarkt, maar leidt al snel tot problemen in de fysieke leefomgeving. Nederland is al best vol, en heeft al een aanzienlijke woningnood. Zie hier de spagaat waar de vergrijzing Nederland in duwt. DenkWerk presenteert vier scenario’s met meer en minder migratie die deze spagaat scherp illustreren.
Nieuwe economische structuur
Als we de afgelopen decennia overzien, zien we een hoog ‘laissez faire’ gehalte in het beleid van de Nederlands overheid. Het structurele probleem van de landbouw werd niet aangepakt, de industrie kon zijn gang gaan en werd heel toeschietelijk behandeld in zowel het fiscale als het milieubeleid, en de mensonwaardige behandeling van arbeidsmigranten werd grotendeels ongemoeid gelaten. Op inspecties werd bezuinigd, de handhaving op velerlei terrein was onder de maat. Maar als Nederland niet langer het afvalputje van Europa wil zijn, een gezonde arbeidsmarkt wil houden en een hoge kwaliteit van leven en publieke dienstverlening wil handhaven, zal ‘laissez faire’ niet langer gaan. Dan moet er bewust beleid gevoerd worden op welk Nederland we in deze eeuw willen realiseren en welke economische structuur daar bij past.
Laagwaardige sectoren die nu al volledig afhankelijk zijn van buitenlandse werknemers hoeven we niet vast te houden in Nederland met een voorkomend beleid van soepele regels en financiële voordelen. Vervuilende, energie slurpende bedrijven hoeven ook niet gepaaid te worden om in Nederland te blijven. De markt zal voor een groot deel zelf moeten bepalen welke bedrijvigheid past bij het klimaatneutrale, natuurvriendelijke en niet overvolle Nederland met zijn bescheiden oppervlakte en goed opgeleide bevolking. Maar met een doelgericht en normerend beleid kan de overheid voorkomen dat de spagaat waarin we zijn beland leidt tot een versukkeling van economie en samenleving.
Bernard ter Haar heeft als topambtenaar gewerkt op de ministeries van Financiën en SZW. Op dit moment is hij werkzaam bij ABDTopconsult van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Ter Haar schrijft maandelijks voor Investment Officer over de relatie tussen overheid en markt.